Asfaltstrooiwagens worden gebruikt bij wegenbouw- en snelwegonderhoudsprojecten. Ze kunnen worden gebruikt voor bovenste en onderste afdichtingen, doorlatende lagen, waterdichte lagen, hechtlagen, asfaltoppervlaktebehandeling, asfaltdoordringende bestrating, mistafdichtingen, enz. op verschillende soorten snelwegverhardingen. Tijdens de projectbouw kan hij ook gebruikt worden voor het transport van vloeibaar asfalt of andere zware olie.
Asfaltstrooiwagens worden ingezet voor het verspreiden van de doorlatende olielaag, waterdichte laag en hechtlaag van de onderste laag asfaltverharding op hoogwaardige snelwegen. Het kan ook worden gebruikt bij de aanleg van asfaltwegen op provinciaal en gemeenteniveau waarbij gelaagde bestratingstechnologie wordt toegepast. Het bestaat uit een autochassis, een asfalttank, een asfaltpomp- en spuitsysteem, een verwarmingssysteem met thermische olie, een hydraulisch systeem, een verbrandingssysteem, een besturingssysteem, een pneumatisch systeem en een bedieningsplatform.
Een goede bediening en onderhoud van asfaltstrooiwagens kan niet alleen de levensduur van de apparatuur verlengen, maar ook een soepel verloop van het bouwproject garanderen. Op welke zaken moeten we letten bij het gebruik van asfaltstrooiwagens?
1. Controleer vóór gebruik of de positie van elke klep correct is en maak voorbereidingen voor gebruik. Controleer na het starten van de motor van de asfaltstrooiwagen de vier thermische oliekleppen en de luchtdrukmeter. Nadat alles normaal is, start u de motor en begint de krachtafnemer te werken. Probeer de asfaltpomp te laten draaien en deze gedurende 5 minuten te laten circuleren. Als er problemen zijn met de pompkopbehuizing, sluit dan langzaam de klep van de thermische oliepomp. Als de verwarming onvoldoende is, zal de pomp niet draaien of geluid maken. U moet de klep openen en de asfaltpomp blijven verwarmen totdat deze normaal kan werken. Tijdens bedrijf moet de asfaltvloeistof een bedrijfstemperatuur van 160 ~ 180 ℃ behouden en kan deze niet worden gevuld. Te vol (let op de vloeistofniveauwijzer tijdens het injecteren van asfaltvloeistof en controleer op elk moment de tankmond). Nadat de asfaltvloeistof is geïnjecteerd, moet de vulpoort goed worden gesloten om te voorkomen dat de asfaltvloeistof tijdens transport overloopt.
2. Tijdens bedrijf mag het asfalt niet worden ingepompt. In dit geval moet worden gecontroleerd of het grensvlak van de asfaltzuigleiding lekt. Wanneer de asfaltpomp en pijpleiding verstopt zijn door gecondenseerd asfalt, kunt u een steekvlam gebruiken om deze te bakken. Draai de pomp niet met kracht. Zorg er bij het bakken voor dat kogelkranen en rubberen onderdelen niet direct worden gebakken.
3. Bij het spuiten van asfalt blijft de auto met een lage snelheid rijden. Trap niet hard op het gaspedaal, anders kan er schade ontstaan aan de koppeling, asfaltpomp en andere onderdelen. Als u asfalt van 6 meter breed verspreidt, moet u altijd op de obstakels aan beide uiteinden letten om botsing met de spreidbuis te voorkomen. Tegelijkertijd moet het asfalt in een grote circulatietoestand worden gehouden totdat het verspreiden is voltooid.
4. Als er na dagelijks gebruik nog asfalt over is, moet dit terug in het asfaltbad worden gedaan, anders condenseert het in de tank en wordt het de volgende keer onmogelijk om te werken.